Maar toen ik dreigde te vallen, verheugden zij zich, ze liepen te hoop en sloegen me onverwachts neer, ze hadden me willen verscheuren, die bende godvergeten spotters met een grijns op hun gezicht.
Heer, hoe lang nog blijft U toezien? Behoed mij voor hun moordlust, red mijn kostbaar leven van die leeuwen. Dan zal ik U prijzen in de gemeenschap, U loven waar heel Uw volk bijeen is.
Gun mijn vijanden, die valsaards, geen leedvermaak, mijn redeloze haters geen blik van triomf, want het woord vrede kennen zij niet, en tegen de weerlozen in het land smeden zij bedrieglijke plannen. Ze roepen spottend, hun mond wijd open:
‘Zie hém daar!’
U hebt het gezien, HEER, zwijg dan niet, mijn Heer, houd U niet ver van mij. Verhef U, ontwaak, mijn God en mijn Heer, verdedig mij, vecht voor mijn zaak.
Doe mij recht, HEER, mijn God, U bent rechtvaardig, sta niet toe dat ze zich om mij vermaken, laat hen niet kunnen denken:
‘Dit is wat we wilden.’ Laat hen niet kunnen zeggen:
‘We hebben hem verslonden.’
Dat beschaamd staan en vernederd wie zich verheugen op mijn ondergang. Dat met schaamte en schande bedekt worden wie zich boven mij verheffen.
Dat van vreugde juichen wie willen dat mij recht wordt gedaan. Laat hen gedurig mogen zeggen:
‘Groot is de HEER, vrede wil Hij voor Zijn dienaar.’ Van Uw gerechtigheid zal mijn tong spreken, van Uw roem wil ik zingen, dag aan dag.